DE PLANT VAN NAAM
En Ik zal hun een Plant van Naam verwekken;…… (Ezechiël 34 : 29a)
Indien wij op het voorafgaande gedeelte van dit hoofdstuk terugzien, vertoont zich daar een zeer somber toneel aan onze ogen. Wij zien daar hoe de kudde en erfenis van God verstrooid, beroofd en geplunderd wordt door de burgerlijke en kerkelijke overheden van die tijd. Het was een tijd, die veel overeenkomst had met de tijd waarin wij leven: het verderf van de gemeente van Christus is in alle eeuwen en tijden veroorzaakt door complotten tussen verdorven geestelijken en verdorven staatslieden. Zo zult u het ook vinden in het voorafgaande gedeelte van dit hoofdstuk: er wordt een zware beschuldiging ingebracht tegen de herders van Israël, en een vreselijke en ontzaglijke bedreiging wordt door de grote en opperste Herder tegen hen uitgesproken wegens de slechte behandeling, die de kudde van Christus van hen had ondervonden. Al worden de schapen van Christus nog zo geschoren, verstrooid en beroofd, de Heere ziet toch op hen, en hun worden in die boze dag vele dierbare beloften tot hun bemoediging gedaan, die u op uw gemak kunt nalezen; want ik kan daar nu niet bij stilstaan. Onder al de andere beloften die gedaan zijn is Christus de Overste, Die toezicht houdt op de Kerk, in welke verdrukking zij ook is. In Jesaja 7 had de Kerk een bevend hart, het Israël Gods werd bewogen, gelijk de bomen van het woud bewogen worden van de wind, omdat twee koningen zich tegen hen verbonden hadden. En wat zegt de Heere? Ziet een maagd zal zwanger worden, en zij zal een zoen baren, en Zijn Naam Immanuel heten. De Kerk mocht zeggen: wat hebben wij daaraan? Welke bemoediging is daarin gelegen in onze tegenwoordige benauwdheid? Wel, de Messias zal voortkomen uit de stam van Juda, en uit het geslacht Davids: daarom moet die stam en dat geslacht bewaard worden, omdat die belofte vervuld moet worden.
Hoever de tijd af is, al liggen er nog honderden of duizenden jaren tussen de werkelijke komst van de Messias, toch is de belofte van Zijn komst, gelijk die de grond van uw geloof voor de eeuwige zaligheid is, ook een waarborg voor het tegenwoordige, dat het de vijand niet zal gelukken de stam van Juda en het geslacht van David uit te roeien. In al de benauwdheden van de Kerk wordt Christus haar altijd voorgesteld in de belofte als het Voorwerp van haar hoop en de Grond van haar vertroosting. Dienovereenkomstig hebben zij op Hem gezien in de beloften, en zijn verlicht; en hun aangezichten zijn niet schaamrood geworden. Hij wordt hier beloofd onder het begrip van David; Hij wordt beloofd onder het begrip van Gods Knecht, en in de woorden van onze tekst wordt Hij beloofd als een vermaarde Plant, als de Plant van naam, Die in de volheid des tijd zou opschieten. En geloofd zij God, Hij is gekomen, en is reeds in de hemel, en steekt boven al Zijn vijanden uit, en al Zijn vijanden zullen de voetbank van Zijn voeten worden.
Hier hebt u dan een troostrijke belofte van de Messias, waarin wij kunnen aanmerken: ten eerste de Belover (Ik), Ik zal verwekken, Het is waarlijk een grote Ik het is de Heere in de Persoon van de Vader, Hij, Die Hem op een bijzondere wijze zond: “Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve maar het eeuwige leven hebbe.” “In de volheid van de tijd heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet; opdat Hij degenen, die onder de wet waren, verlossen zou, en opdat wij de aanneming tot kinderen verkrijgen zouden.” God beloofde Hem te zenden, en dienovereenkomstig heeft Hij Zijn belofte vervuld. Ten tweede kunnen wij letten op de beloofde zegen, dat is, een Plant van naam. Christus krijgt in de Schrift vele overdrachtelijke Namen, waarbij Hij beschreven wordt. Soms wordt Hij een Roos genoemd, soms een Zon, soms een Deur, soms de Boom des levens: soms wordt Hij het Ene, en dan weer iets anders genoemd, Hij wil elke naam dragen, om Zich daardoor aan ons te doen kennen; hier wordt Hij een Plant, een Plant van naam genoemd. Ten derde hebben wij hier de voortbrenging van deze Plant: Ik zal Hem verwekken. De hel zal trachten Hem ten onder te houden, de duivel en zijn engelen zullen trachten Hem te vertrappen, zodra Hij Zijn hoofd boven de grond steekt. Zo zien wij, dat satan Herodes zendt, en Herodes zendt de bloeddorstige krijgsknechten om Hem te vermoorden, toen Hij in de wereld kwam. Doch laat de hel haar best doen, zoals zij alle eeuwen door gedaan heeft, en heden nog doet, om deze Plant te verstikken, Hij zal opschieten: Ik zal Hem verwekken; en daarom zal Hij gedijen. En ten vierde kunnen wij hier aanmerken voor wie, of waartoe, Hij nuttig of dienstig is. Ik zal hun een Plant van naam verwekken. Wie dat zijn kunt u zien, als u het voorafgaande gedeelte van dit hoofdstuk nagaat: Het zijn de schapen van de Heere, Zijn onderdrukte erfenis, op wie door boze overheden, burgerlijke en kerkelijke, wordt losgestormd: Ik zal hun een Plant van naam verwekken, en Hij zal hun Bevrijder zijn.
Ds. Ebenezer Erskine (1680 – 1754)