Meditatie Mei 2024

WANT HET EINDE VAN DE WET IS CHRISTUS HET TWEEDE DEEL

Want het einde der wet is Christus, tot rechtvaardigheid een iegelijk, die gelooft (Romeinen 10 : 4).

De wet toont ons ook de uitwerking en de ellende van de zonde. Zie op de typen van de oude Mozaïsche instellingen en merk op hoe zij de bedoeling hadden om de mens tot Christus te leiden door hem te doen zien zijn onreine toestand en zijn behoefte aan reiniging, die Hij alleen kan geven. Ieder type wijst op onze Heere Jezus Christus. Wanneer de mens zich in de ellende heeft gestort door onmatigheid, of onreinheid, dan ziet hij eerst recht in hoezeer de zonde hem van God heeft gescheiden en evenzeer van Zijn volk, evenals de melaatsen onder Israël, die buiten het leger moesten verkeren. En wanneer zij dan teruggebracht en gereinigd werden door het reinigingswater, waarin scharlaken rode wol en hysop werden gedaan, dan moesten zij daaruit zien, hoe zij alleen door Christus, de grote Hogepriester konden worden verlost. Wanneer de vogel was geslacht, opdat de melaatse gereinigd werd, werd de noodzakelijkheid van de reiniging door het offer van een leven in het licht gesteld. Iedere morgen en avond stierf een lam om de dagelijkse behoefte aan vergeving duidelijk te maken, wanneer God bij ons zal wonen. Men heeft er ons een verwijt van gemaakt, dat wij teveel van het bloed spreken en toch is in het Oude Testament overal sprake van bloed en er wordt niet alleen over gesproken, maar het wordt voor het oog gestort. Wat verhaalt ons de apostel in de Hebreeënbrief? “Waarom ook het eerste Testament niet zonder bloed is ingewijd”. Want als al de geboden naar de wet van Mozes tot al het volk gesproken waren, nam hij het bloed van de kalveren en bokken, met water en purperen wol en hysop, besprengende beide het boek en al het volk, zeggende: Dit is het bloed des testaments, hetwelk God aan ulieden heeft geboden, en hij besprengde desgelijks ook den tabernakel en al de vaten van den dienst met het bloed. En bijna alle dingen werden met bloed gereinigd naar de wet, “en zonder bloedstorting geschiedt geen vergeving”. Het bloed was op de voorhang en op het altaar, op de gordijnen en op de vloer van de tabernakel: niemand was er, die het niet zag. Ik heb besloten mijn dienst op dezelfde manier te verrichten en meer en meer te sprenkelen met het bloed der verzoening. De overvloed van de bloedstorting onder het Oude verbond had bedoeling om aan te tonen, dat de zonde alles zodanig heeft bezoedeld, dat zonder verzoening God niet te genaken was. Zij moeten komen langs de weg van de slachtoffers, of anders kunnen wij niet komen. Wij zijn zo onbekwaam in onszelf, zo onrein, dat wanneer de Heere ons niet ziet met het bloed van Christus op ons, Hij zich van ons moet afkeren. De oude wet, met haar schaduwen en beelden, stelt menige waarheid in het licht, die op de Mens Christus ziet, wijzende een iegelijk op de Zaligmaker, die verkondigd moest worden.

Indien iemand verre van Hem blijft staan, mist hij geheel de bedoeling en aanwijzing van de wet. Mozes leidt op tot Jozua, de wet eindigt in Christus. Keren wij ons nu terug tot de zedelijke wet in plaats van tot de ceremoniële, dan wordt het al weer duidelijk, dat zij de mens zijn uiterste hulpeloosheid leert. Zij toont ons hoeveel wij tekort komen, of wat wij moesten zijn en laat ons daarbij bemerken, wanneer wij er maar goed naar zien, hoe geheel onmogelijk het voor ons is ons tot dien maatstaf op te heffen. Zulk een heiligheid als de wet eist kan niemand uit zichzelf bereiken. “Uw gebod is zeer wijd”. Indien een mens zegt, dat hij de wet kan houden, komt dit omdat hij niet weet wat de wet is. Indien hij zich verbeeldt, dat hij ooit tot de hemel op kan klimmen langs de steile helling van de Sinaï, voorzeker dan heeft hij de brandende berg nooit gezien. De wet houden! Ach broeders! terwijl wij thans bezig zijn er over te spreken, breken wij de wet; terwijl wij voorgeven, dat wij haar letter kunnen vervullen, schenden wij haar geest; want hoogmoed breekt de wet evenzeer als moord. “Wie kan een reine geven uit den onreine? Niet één”. Hoe kan iemand rein zijn die uit een vrouw geboren is? Nee, ziel, u kunt uzelf op dit punt niet helpen, want alleen als u volmaakt bent, kunt u door de wet leven, en sinds die volmaaktheid onmogelijk is, kunt u ook geen hulp vinden in het werkverbond. In de genade is hoop; maar nooit in verdienste, want wij verdienen niets dan toorn. De wet zegt ons dit, en hoe eerder wij dit weten des te beter, want des te eerder zullen wij naar Christus vluchten. De wet toont ook onze diepe nood, onze grote behoefte aan reiniging, reiniging met water en bloed. Zij ontdekt onze ellende, en dit leidt er ons als vanzelf toe om te gevoelen, dat wij gewassen moeten worden, indien wij tenminste ooit dichter tot God zullen worden gebracht. Zo drijft de wet er ons toe om Christus aan te nemen, als de enige Persoon, die ons reinigen kan, en ons in staat kan stellen ongesluierd te staan in de tegenwoordigheid van de Allerhoogste. De wet is het mes van de heler van de wond, dat het wilde vlees uitsnijdt, opdat de wond genezen wordt. De wet op zichzelf veegt maar en doet het stof oprijzen, maar het Evangelie sprenkelt het reine water op dat stof, en alles is in orde in de kamer van de ziel. De wet doodt, het evangelie maakt levend; de wet kleedt uit en dan komt Jezus Christus en bekleedt de ziel met schoonheid en heerlijkheid. Al de geboden en al de typen wijzen ons op Christus, wanneer wij hun innerlijke bedoeling vatten. Zij spenen ons van onszelf, zij werpen ons van het valse voetstuk van onze eigengerechtigheid af en brengen ons tot de

wetenschap, dat alleen bij Christus hulp voor ons te vinden is. Zo is Christus het einde der wet en dat is haar grote bedoeling.

En nu ten tweede: Hij is de vervulling van de wet. Het is onmogelijk voor iemand onder ons te worden gered zonder rechtvaardigheid. De God van Hemel en aarde vraagt wegens Zijn onkreukbare gerechtigheid ook rechtvaardigheid van al Zijn schepselen. Nu is Christus gekomen, om ons de rechtvaardigheid te geven, die de wet eist, maar die zij nooit schenkt. In het hoofdstuk dat voor ons ligt, lezen wij: “de rechtvaardigheid, die uit het geloof is”; welke ook genoemd wordt “Gods gerechtigheid”; en wij lezen ook van hen, “die niet beschaamd zullen worden”, omdat zij rechtvaardig zijn door het geloof; want “met het hart gelooft men ter rechtvaardigheid”. Wat de wet niet doen kan heeft Jezus gedaan. Hij brengt de gerechtigheid aan, welke de wet van ons eist, maar niet kan voortbrengen. Wat een ontzaglijke gerechtigheid moet dat wel zijn, die zo breed, zo lang, zo diep en zo hoog is als de wet zelf is. Het gebod is zeer wijd, maar de rechtvaardigheid van Christus is net zo wijd als het gebod en volbrengt haar tot het laatste toe. Christus kwam niet om de wet te verminderen of zachter te maken of om onze kreupele gehoorzaamheid mogelijk te maken, haar als een soort van compromis aan te nemen. De wet is er niet toe geschikt om haar eisen te verminderen, alsof zij oorspronkelijk te veel had gevraagd; zij is heilig, rechtvaardig en goed en behoefde in geen tittel of jota verminderd te worden en dat kan ook niet. Onze Heere geeft aan de wet alles wat zij eist, niet een gedeelte; want daarmee zou toegestemd zijn, dat zij met recht wel wat minder had kunnen eisen. De wet vraagt volmaakte gehoorzaamheid, zonder vlek of rimpel. En Christus heeft zulk een gerechtigheid aangebracht en die aan Zijn volk gegeven. De wet eist dat de rechtvaardigheid zonder enig uitzondering zij en zonder een enkele zonde te begaan. De gerechtigheid die Christus heeft aangebracht, is juist zulk één, dat om Zijnentwil de grote God Zijn volk aanneemt en hen zonder vlek of rimpel aanschouwt. De wet kan niet tevreden zijn zonder geestelijke gehoorzaamheid, meer uitwendige vervulling kan haar niet voldoen. Maar de gehoorzaamheid van onze Heere was zo diep als breed, want Zijn ijver, om de wil te doen van Hem, die Hem gezonden had, verteerde Hem. Hij zegt zelf: “Ik heb lust om Uw wil te doen, o Mijn God, ja Uw wet is in het midden Mijns ingewands”. Zulk een rechtvaardigheid stort Hij uit op al de gelovigen. “Door de rechtvaardigheid van dien Ene zullen velen tot rechtvaardigen gesteld worden”, rechtvaardigen in de volle betekenis van het woord, volmaakt in Christus. Wij verheugen ons het kostelijke kleed van sneeuwwit linnen te dragen, dat Jezus voor ons heeft bereid, en wij gevoelen, dat wij, daarmee bekleed, zonder vrezen of beven mogen staan voor de Goddelijke majesteit.

Dit is iets om op te letten, geliefde vrienden. Alleen als gerechtvaardigden kunnen wij gered worden, maar Jezus Christus maakt ons rechtvaardig en daardoor worden wij gered. Hij is rechtvaardig, die in Hem gelooft, evenals Abraham God geloofde en het werd hem tot rechtvaardigheid gerekend. “Daarom is er geen verdoemenis voor hen, die in Christus Jezus zijn”, omdat zij rechtvaardig zijn in Christus. Ja, de Heilige Geest roept bij monde van Paulus alle mensen, engelen en duivelen op, om enige beschuldiging in te brengen tegen de uitverkorenen Gods, sinds Christus is gestorven. O, wet, wanneer u van mij een volmaakte gerechtigheid vraagt, breng ik, die een gelovige ben, haar u ook volkomen; want door Christus Jezus is het geloof mij gerekend tot gerechtigheid. De rechtvaardigheid van Christus is de mijne, want ik ben één met Hem door het geloof en dit is de naam, waarmee men Hem noemen zal – “De Heere onze gerechtigheid!” Jezus heeft dus de oorspronkelijke eis van de wet vervuld; maar u weet broeders, dat sinds wij de wet hebben verbroken, er andere eisen zijn. Voor de uitdelging van begane zonden wordt nu iets meer vereist dan tegenwoordige en toekomende gehoorzaamheid. Over ons is, wegens onze zonden de vloek uitgesproken en een losprijs is vereist. Het is geschreven, “dat Hij de schuldige geenszins onschuldig houdt”, maar dat iedere overtreding en ongerechtigheid rechtvaardige vergelding zal ontvangen. Laat ons hier dan ook bewonderen hoe de Heere Jezus Christus evenzeer het einde der wet is tot schulduitdelging. De vloek en straf zijn smartelijke dingen om er aan te denken, maar Christus heeft alles gedragen en ons dus ontlast van alle gevolgen van de zonde. Voor zover het nu iedere gelovige betreft, eist de wet geen straf en spreekt geen vloek uit. De gelovige mag wijzen op de grote vastigheid, op het hout van Golgotha en zeggen: “Zie daar, o wet, daar is de drager van de goddelijke gerechtigheid, die ik u aanbied.

Ds. Charles Haddon Spurgeon (1834 – 1892)