Meditatie juli 2024

WANT HET EINDE VAN DE WET IS CHRISTUS                                                                HET DERDE DEEL

Want het einde der wet is Christus, tot rechtvaardigheid een iegelijk, die gelooft (Romeinen 10 : 4)

Jezus stortte Zijn hartenbloed uit Zijn wonden, stervende om mijnentwil. Dit is mijn antwoord op al uw eisen, en ik weet, dat ik door Hem van alle toorn zal worden verlost”. De eisen van de wet, gebroken en ongebroken, heeft Christus vervuld: beide de positieve en negatieve eisen zijn in Hem vervuld. Dit was een werk Gods waardig, en gelukkig: de vleesgeworden God heeft het volbracht. Hij heeft de ongerechtigheden geëindigd, een eind aan de zonde gemaakt, verzoening teweeg gebracht voor de ongerechtigheid en een eeuwige gerechtigheid aangebracht. Alle eer zij Zijn naam! Bovendien is niet slechts het rantsoen betaald, maar Christus heeft een grote en bijzondere eer aan de wet bewezen door Zijn gedrag. Ik durf te zeggen, wanneer het hele menselijke geslacht de wet gehouden had, en niet één tittel daarvan had geschonden, de wet niet in zulk een glansrijke positie daar staan zou als zij nu doet, daar de mens Christus Jezus, die ook de Zoon van God is, haar geheel heeft gehoorzaamd. God zelf, vlees geworden, heeft in Zijn leven en nog meer in Zijn dood de oppermacht van de wet geopenbaard. Hij heeft getoond, dat noch liefde, noch soevereiniteit iets vermag tegen de gerechtigheid. Wie zal een woord inbrengen tegen een wet, waaraan zelfs de Wetgever zich onderwerpt? Omdat Hij gevonden was in de gedaante van een mens en onze Plaatsbekleder was, eiste de Heere van Zijn Zoon volmaakte gehoorzaamheid aan de wet, en de Zoon boog zich daarvoor gewillig zonder een enkel woord van tegenspraak. Hij nam die taak gewillig op zich. “Ja, Uw wet is Mijn vermaking”, zegt Hij, en Hij bewijst dit ook door haar tot de laatste tittel te huldigen. O, wondervolle wet, waaronder zelfs Immanuel dient! O, mateloze wet, wiens juk zelfs de Zoon van God niet veracht heeft te dragen; maar besloten zijnde Zijn uitverkorenen te redden, Zich onder de wet stelde, er onder levende en stervende, “gehoorzaam tot de dood, ja zelfs de dood des kruises”. Alzo is de waarde van de wet door Christus verzegeld. Dit alleen kan blijven, wat bewezen is recht te zijn en Jezus heeft bewezen, dat de wet dit is, door haar te eren en te verheerlijken. Hij zegt: “Meent niet, dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen om die te ontbinden, maar te vervullen. Want, voorwaar zeg Ik u, totdat de hemel en de aarde voorbijgaan zal geen tittel of jota der wet voorbijgaan, tot het alles zal zijn geschied”.

Ik zal u nu tonen hoe Hij een eind aan de wet heeft gemaakt in een ander opzicht; maar wat aangaat de vaststelling van de eeuwige grondstelling van recht en onrecht, deze heeft Christus voor eeuwig bekrachtigd. “Ja, wij bevestigen de wet”, zegt Paulus; “wij doen de wet niet te niet door het geloof”. De wet is bewezen heilig en goed te zijn zelfs door het Evangelie van het geloof; want het Evangelie, waarin het geloof gelooft, vermindert of veracht de wet niet, maar toont ons hoe zij tot het alleruiterste is vervuld. Nu zal de wet voor eeuwig en altoos vaststaan, nu God zelf om Zijn uitverkorenen te redden, haar niet breken wil. Hij had een volk uitverkoren, geliefd, ten leven verordineerd, maar toch wilde Hij dit niet redden ten koste van één der geboden van de wet. Zij waren zondig, en hoe konden zij gerechtvaardigd worden zo de wet niet werd geschorst of veranderd? Was dan de wet veranderd? Het scheen alsof het zo moest zijn, als zondaars zouden worden gered; maar Christus Jezus kwam en toonde ons hoe de wet vast kon blijven staan als een rots en toch de verlosten konden worden gezaligd door oneindige barmhartigheid. In Christus zien wij beiden genade en recht heerlijk verschijnen en toch verduisterd de ene het andere niet. De wet kreeg al wat zij ooit eiste en toch ziet de Vader van alle barmhartigheid Zijn uitverkorenen gered, zoals Hij bepaald had dat zij worden zouden, door de dood van Zijn Zoon. Aldus heb ik getracht u te tonen hoe Christus de vervulling is van de wet tot het uiterste toe. Moge de Heilige Geest dit onderwijs zegenen. En nu ten derde. Hij is het einde van de wet in de betekenis dat Hij er de voltooiing van is. Hij heeft haar geëindigd in tweeërlei opzicht. Ten eerste staat Zijn volk niet meer onder haar in een levensverband. “Wij zijn niet onder de wet, maar onder de genade”. Het vredeverbond, zoals het met vader Adam was opgericht, luidde: “Doet dat en gij zult leven”. Hij volbracht dit gebod niet en bijgevolg leefde hij ook niet en leven wij evenmin in hem, terwijl in Adam alles stierf. Het oude verbond was verbroken en wij werden daardoor veroordeeld; maar nu de dood ondergaan hebbende in Christus, staan wij niet meer onder haar, maar zijn voor haar dood.

Broeders, op ditzelfde ogenblik, al verheugen wij ons ook in het doen van goede werken, zoeken wij daarin toch geenszins het leven, hopen wij niet de goddelijke gunst deelachtig te worden door onze eigen goedheid, noch ons bij God in gunst te houden door enige verdiensten van onszelf. Uitverkoren, niet om onze werken, maar naar de wil en het eeuwig voornemen van God, naar Zijn welbehagen geroepen, niet uit de werken, maar door de Geest van God wensen wij in deze genade voort te varen en niet terug te keren tot het oude verbond. Sinds wij al onze hoop en troost stellen in de verzoening, die door de genade van Jezus Christus is aangebracht, zijn wij niet meer slaven maar kinderen; werken wij niet om gered te worden, maar gered zijnde, werken wij, omdat wij gered zijn. Niet hetgeen wij doen en ook zelfs niet wat de Geest van God in ons doet, is de grond en het fundament van de liefde Gods jegens ons; want Hij heeft ons eerst liefgehad, onwaardig als wij waren; en Hij blijft ons voortdurend in Christus liefhebben en ziet niet op ons in onszelf, maar zoals wij zijn in Hem, gewassen in Zijn bloed en bekleed met Zijn gerechtigheid. Gij zijt niet onder de wet; Christus heeft u verlost van de lage slavernij van een u verdoemend verbond en u gebracht tot de aanneming tot kinderen, zodat wij roepen, “Abba Vader!” Verder is Christus het einde der wet, omdat wij niet langer onder de vloek liggen. De wet kan een gelovige niet vloeken: zij zou niet weten hoe dit te doen; zij zegent hem; en hij zal gezegend zijn; want als de wet gerechtigheid vraagt en op de gelovige in Jezus ziet, en alsdan bemerkt dat Christus hem Zijn gerechtigheid gegeven heeft, dan is zij gehouden hem zalig te spreken. “Welgelukzalig is hij, wiens overtredingen vergeven, wiens zonden bedekt zijn. Welgelukzalig is de man, wie de Heere de ongerechtigheid niet toerekent, en in wiens geest geen bedrog zij”. O, welk een vreugde om van de vloek ontheven te zijn door Christus, Die “een vloek gemaakt is voor ons”, zoals geschreven is: “Vervloekt is een iegelijk, die aan het hout hangt”.

Verstaat u, mijn broeders, de vaste mysterie van het kruis? Hebt u ooit Jezus gezien staande in uw plaats, opdat u in Zijn plaats staan zou? Christus beschuldigd en Christus veroordeeld, Christus ter dood gebracht, Christus verlaten van de Vader ter dood toe, en daarom, u gereinigd, gerechtvaardigd, verlost van de vloek, omdat de vloek onze Verlosser getroffen heeft? U wordt uitgenodigd de zegen te ontvangen, omdat de gerechtigheid, welke de Zijne was, nu op u is overgebracht, opdat u door de Heere der wereld zonder einde zou gezegend worden. Laat ons ons daarin beroemen en verblijden ten allen tijde. Waarom zouden wij niet? En toch gaan sommigen van Gods volk nog onder de wet gebukt en beginnen te vrezen, dat omdat zij hun zonden nog gevoelen zij daarom niet gered zijn, alsof er niet geschreven stond: “dat Hij de goddeloze rechtvaardigt”. Wat mij aangaat, ik wil graag dicht bij een Zaligmaker van zondaren leven. Indien mijn staat voor de Heere afhing van hetgeen ik in mijzelf ben, dan zou ik mijzelf moeten veroordelen, duizendmaal op één dag. Maar daarvan heen te gaan en te zeggen: “Ik heb in Jezus geloofd, en daarom is Zijn gerechtigheid de mijne”, dat is vrede, rust, vreugde en de poort des hemels! Wanneer iemand tot deze ervaring komt, begint zijn liefde tot Jezus te ontvlammen en hij gevoelt, dat indien zijn Borg hem van de vloek der wet verlost heeft, hij niet weer tot de zonde wil terugkeren om haar te dienen, maar hij wenst niets liever dan een wandel te leiden in nieuwheid des levens. Wij behoren niet onszelf toe, wij zijn gekocht voor een dure prijs en willen daarom God verheerlijken in ons lichaam en onze geest, die beide Godes zijn. Dit alles hebben wij gezegd over Christus in betrekking tot de wet.

Nu beschouwen wij onszelf in betrekking tot Christus, “want Christus is het einde der wet voor een iegelijk, die gelooft”. Let daar nu op: voor een iegelijk die gelooft, daar ligt de wortel van de zaak. Wel nu, man, vrouw, gelooft u? Geen gewichtiger vraag kan u onder de hemel gedaan worden. Gelooft u in de Zoon van God? Wat wil dat zeggen, te geloven? Het is niet alleen een stelsel van dogma’s aan te nemen, en te beweren dat deze en die belijdenis uw overtuiging is, en dat nu en dan eens te bewijzen om het later weer te vergeten. Te geloven betekent te vertrouwen, er op te rekenen, er zich op te verlaten, er in te berusten. Gelooft u, dat Jezus Christus van de doden is opgestaan? Gelooft u, dat Hij in de plaats van zondaars stond en dat Hij leed, Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen? Gelooft u, dat Hij in staat is zalig te maken allen die door Hem tot God gaan? En durft u daarom al het gewicht van de zaligheid van uw ziel op Hem te werpen, ja, op Hem alleen? O, dan is Christus het einde der wet tot rechtvaardigheid voor u en u bent rechtvaardig. In de gerechtigheid Gods bent u mede ingesloten zo u gelooft. Het dient nergens toe, iets anders voor de dag te brengen als u niet gelooft, want niets heeft waarde. Indien het geloof afwezig is, is de eigenlijke zaak afwezig, die nodig was: sacramenten, gebeden, Bijbellezen, het gehoor van de Evangelieprediking, u mag dat alles samen ophopen zo hoog als de sterren, zo hoog als de Olympus, maar het is alles slechts kaf, wanneer het geloof ontbreekt. Uw geloof of ongeloof moet de zaak beslissen.

Ds. Charles Haddon Spurgeon (1834 – 1892)