Meditatie

Dankdag: O mijn ziel, prijs de HEERE (Psalm 146 : 1b)

Hier is een psalmdichter die zijn ziel opwekt om de HEERE te prijzen. Zijn ziel – dat is hijzelf, helemaal. Dus niet slechts zijn mond of zijn verstand. Hij begeert dat alles wat in hem en van hem is, de HEERE prijst. De HEERE – dat is de God van het Verbond. De genadige God, Die Zijn trouw en goedheid aan de dichter heeft betoond en dat vanwege de Verbondsmiddelaar Jezus Christus. Het prijzen van God was in het paradijs een vanzelfsprekendheid. Toen loofde en prees het pronkstuk van de schepping zijn Schepper. Daartoe was hij geschapen. Heel het maaksel van Gods handen, maar de mens met het taalvermogen in het bijzonder. Hij zong het hoogste lied tot eer van zijn Maker. Hij behoefde zichzelf er niet toe op te wekken. ’t Was als vanzelf. ’t Was zijn lust en zijn leven. ’t Was zijn natuur. De moedwillige ongehoorzaamheid had een verschrikkelijk gevolg. God was niet meer de inhoud van het lied van de zanger. Die zang verstomde, de mond ging dicht, de tong werd geboeid, een zwijgend schepsel, niet meer God grootmakend. Ertoe geheel onbekwaam geworden. Zelfs de stem misbruikend om God te onteren.

Weldaden

Op veel plaatsen is het binnenkort dankdag voor gewas en arbeid. Gemeenten komen samen in het huis des Heeren om de Heere te danken. En er is wat stof om de Heere te loven en te prijzen! Er mocht oogst zijn. Er mocht kracht en gezondheid zijn om de arbeid te verrichten. De Heere heeft gedragen en gespaard. Onnut en daarom wegwerpelijk geworden, maar de Heere had geen lust in onze dood. De vrijheid werd ons gelaten. Als land, als volk, als kerk de oordelen verdiend. Waarlijk – de Heere zou geen onrecht hebben gedaan. Maar Hij betoonde nog Zijn grote lankmoedigheid. Elke zondag mochten we naar de kerk gaan en zitten onder de verkondiging van het Woord, van het rijke Evangelie, de boodschap van genade alleen, geadresseerd aan arme zondaars. Het ambtelijke werk gericht op onze eeuwige zaligheid mocht plaatshebben. Noem ze maar op, al die weldaden die de Heere ons heeft gegeven! “Vergeet nooit een van Zijn weldadigheden, vergeet ze niet, want het is God Die ze u bewees.” Zijn er ook geestelijke weldaden geweest in het seizoen dat voorbijging? Hebt u ontvangen uit de volheid van Jezus Christus? Was er wedergeboorte, bekering, vrede, verzoening? Hebt u ontvangen genade voor genade? Dit is toch het allerbelangrijkste en het allernoodzakelijkste. Die weldaden gaan immers mee over dood en graf heen.

Alles uitzichtloos

Misschien zit u in het klaaghuis en mogelijk is daartoe alle reden. U bent werkloos geworden. U krijgt een uitkering waarvan u nauwelijks kunt rondkomen. Een geknakte gezondheid. Al jaren niet meer van bed af. Een ziekte die u al meer sloopt. Een geliefde weggebracht naar het kerkhof. Tranen, verdriet, gemis, eenzaamheid. Opgenomen in een verpleeginrichting. Dagen die zich troosteloos aaneenrijgen. Alles uitzichtloos. Kinderen die niet meer naar u omzien, kinderen die in onbekeerlijkheid voortgaan. Ook geestelijk kan er stof zijn om te klagen. De hemel toegesloten, dagen zonder getal. “Ga ik voorwaarts, ik zie Hem niet; ga ik achterwaarts, ik merk Hem niet.” Duizend zorgen, duizend doden kunnen het angstvallig hart kwellen. Satan die benauwt, omringt van alle kanten en zijn giftige pijlen afschiet.

Troost

Maar weet u, als de Heere onze rechteloosheid zou doen inleven, als we gaan verstaan dat we alles verzondigd hebben, alleen maar recht hebben op tijdelijke straffen en de eeuwige straf, dan wordt het kleinste groot. Dat ene sneetje brood, dat koekje bij de thee, dat ene slokje water. Een mens die door de Heilige Geest op z’n plaats is gebracht, roept uit in verbazing: Heere Jezus, daarvoor hebt Gij moeten hongeren in de woestijn der verzoeking, daarvoor hebt Gij moeten dorsten aan het kruis op Golgotha. Hij heeft alles verworven door Zijn bitter en smadelijk lijden. Ook die ene lichtstraal die God geeft in de duisternis. Hij, Jezus Christus in de drie-urige duisternis, opdat uw duisternis licht zou worden. Is er geen overvloedige reden dat u de psalmdichter naspreekt: o mijn ziel, prijs de HEERE. Want gij, mijn ziel, hebt rijke stof! Hier is de vrucht van de wedergeboorte. Dan gaan we de dingen in het juiste licht zien. Onszelf en alles wat de Heere heeft gegeven. Wedergeboorte geeft ogen om dat te zien. Nog meer: dan is er ook de lust en de begeerte om God groot te maken. “Komt maakt God met mij groot, de nooit volprezen Naam van Hem.” Dat vloeit voort uit herschepping en herstelling. De wedergeborene gaat weer beantwoorden aan het scheppingsdoel. Hier blijft de opwekking van de ziel. Met de mond de Heere prijzen gaat nog wel. Het innerlijke kan er zo ver vanaf zijn. Dat geeft de tranen, de smart. De Heere is het zo waard dat mond én hart Hem loven en prijzen. Dit is de troost: straks is geen opwekking van de ziel meer nodig. Straks is het weer vanzelfsprekend. Nu moet ik nog schuilen met de dankzegging achter de dankende Hogepriester.

ds. P. van Zonneveld (1928-2017)