Meditatie

Gods liefde in Christus

 “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe” (Johannes 3 : 16).

Dit evangelie is een van de heerlijkste preken die in het hele Nieuwe Testament gevonden wordt. Het zou heel goed zijn dat u, als het mogelijk was, dit evangelie met gouden letters in uw hart schreef. Dat iedere christen in ieder geval deze tekst uit het hoofd kende en hem alle dagen in gedachten zou opzeggen, zodat wij er helemaal vertrouwd mee werden en de betekenis des te beter zouden leren kennen. Want het zijn woorden waardoor een bedroefd hart vrolijk en een geestelijk dode mens weer levend gemaakt kan worden. Als u er zich maar in geloof aan vastklampt. Het is echter onmogelijk zo’n heerlijke prediking in woorden te herhalen. Daarom willen wij God ernstig bidden dat Hij, door Zijn Heilige Geest, ons deze woorden in het hart beter verklaart dan wij erover spreken kunnen. Dat Hij ze zo helder en duidelijk maakt, dat we er troost en vrede van mogen ontvangen. Amen! In het kort is dit de inhoud van deze heerlijke en troostvolle prediking: God heeft de wereld zozeer liefgehad dat Hij Zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat wij mensen niet sterven, maar het eeuwige leven zullen hebben. Het is alsof onze Heere Christus zeggen wil: ‘Hoor toe, o mens, Ik zal u een schilderij voor ogen stellen: daar ziet u de Gever, degene die ontvangt, het Geschenk, de vrucht en het nut ervan. Het Geschenk is zo groot dat u er geen woorden voor kunt vinden.

De Gever

Laten we in de eerste plaats stilstaan bij de Gever. Hier is geen sprake van keizers of koningen of andere lieden, die in de wereld in hoog aanzien staan. Hier is sprake van God Zelf; van Hem Die onbegrijpelijk en almachtig is; Die door Zijn Woord alles geschapen heeft en onderhoudt; van Hem voor Wie hemel en aarde en wat daarin is, slechts als een zandkorrel is. Hij is de Gever! Men mag Hem inderdaad wel een grote Gever noemen. Zó, dat wij op het horen dat God iets geeft, alle keizers en koningen met al hun gaven en personen, als van nul en geen waarde moeten achten. En dat ons hart vanwege zo’n Gever zo krachtig moet kloppen, dat alles wat maar denkbaar is, in vergelijking daarmee als klein en nietswaardig wegzinkt! Want wat kan er groter en heerlijker genoemd of uitgedacht worden dan de almachtige God Zelf? Deze oneindige en onuitsprekelijke God gééft op een manier die werkelijk uniek is. Want Hij geeft niet als loon of om verdienste of uit billijkheid, maar zoals in onze tekst staat: uit liefde. Hij is een Gever, Die van harte uit grondeloze, goddelijke liefde geeft. Zoals Christus zegt: God heeft de wereld liefgehad. Nu is er onder alle deugden niet één groter dan de liefde. Wat u liefhebt, daarvoor hebt u graag alles over en stelt u gewillig alles in de waagschaal, zelfs al is het uw eigen leven. Geduld, kuisheid, matigheid enzovoort zijn ook kostelijke deugden, maar vergeleken met de liefde zijn zij maar gering. Die sluit namelijk alle andere deugden in zich.

Wie vroom en rechtvaardig is, doet niemand onrecht en geeft een ieder wat hem toekomt. Maar waar de liefde is, daar geeft de mens zichzelf geheel en al. Daar is hij bereid en gewillig tot al wat u van hem vraagt. Christus zegt hier dat de Heere onze God ons niet geeft uit geduld, of omwille van verdienste of recht, maar uit kracht van de hoogste deugd: de liefde. Als wij ons zo’n onpeilbare liefde van het goddelijk hart voor ogen stellen en van harte geloven dat God de hoogste en grootste Gever is, dat Zijn geven voortvloeit uit de hoogste deugd, behoort ons hart eigenlijk op te springen van vreugde. Dan moet alle treurigheid verdwijnen. Zo’n wijze van geven, namelijk dat het geschenk een liefdegave is, maakt het geschenk nog veel groter en kostelijker. Als u aan de oprechtheid van het hart van de gever twijfelt, acht u het ge schenk niet veel waard.

Wanneer dus bijvoorbeeld een mens slechts één oog of één voet had en hij wist zeker dat dat uit goddelijke en vaderlijke liefde geschied is, zou voor die mens dat ene oog of die ene voet veel dierbaarder zijn, dan anders honderd voeten of ogen. En nu zegt Christus met duidelijke woorden, dat God ons liefheeft. In het licht van deze liefde behoren wij nu al Zijn gaven te bezien en die op hoge prijs te stellen. In het bijzonder die gaven die door Hem zijn ingesteld tot onze zaligheid en versterking van ons geloof: de Heilige Doop en het sacrament van het lichaam en bloed van Christus. Al betekent het voor de wereld niets, het moet voor ons als het hemelrijk gelden. Deze gaven behoren ons vrolijk en tevreden te doen zijn, omdat deze uit Vaderlijke liefde tot ons bestwil verordend zijn. Daarom leert Christus ons hier niet slechts dat Zijn Vader ons wat schenken wil, maar Hij zegt er ook bij op welke wijze God dat schenken wil. Namelijk uit vaderlijke, goddelijke liefde!

Het Geschenk

Maar zoals wij tot nu toe gehoord hebben dat de Gever onuitsprekelijk groot is, is ook de Gave of het Geschenk onuitsprekelijk groot. Want hier hoort u dat God uit Zijn grote liefde geen geld, niet een paard, een koe of een koninkrijk schenkt. Niet de hemel met de zon en sterren, ook niet al het geschapene. Maar God geeft Zijn Zoon, Die met Hem even groot is. Zo’n groot geschenk behoort ons hart in vuur en vlam te zetten, zodat wij niet kunnen ophouden met op te springen van vreugde. Want evenals de Gever, God Zelf, en Zijn liefde oneindig en onuitsprekelijk is, zo gaat ook de Gift, Zijn Zoon, ons begrip te boven. Daarin geeft Hij Zichzelf met alles wat Hij heeft, zoals Paulus zegt: omdat God ons Zijn Zoon gegeven heeft, heeft Hij ons met die Zoon ook alles gegeven (Rom. 8:32). Het moge duivel of dood, hel of hemel, zonde of gerechtigheid, leven of dood zijn; alles, alles moet het onze zijn, aangezien de Zoon in Wie al de volheid woont, als een Geschenk de onze is.

Wanneer wij dus oprecht geloven en dit edele Geschenk door het geloof ontvangen en aannemen, moet alle schepsel, het moge goed of kwaad zijn, hetzij leven of dood, hemel of hel ons ten beste dienen. Paulus zegt daarover: “… want alles is uwe. Hetzij Paulus, hetzij Apollos, hetzij Cefas, hetzij de wereld, hetzij leven, hetzij dood, hetzij tegenwoordige, hetzij toekomende dingen, zij zijn alle uwe. Doch gij zijt van Christus, en Christus is Gods” (1 Kor. 3 vs. 21b, 22 en 23). Want als wij deze Gave goed willen beschouwen, moeten wij belijden dat het een Geschenk is dat alles op aarde overtreft. Dat alle schatten van de hele wereld in vergelijking hiermee zijn als één graankorrel bij een berg van goud. Maar daar komt nu het ellendige ongeloof, zoals Christus Zelf later klaagt, en die grote dikke duisternis. Wij horen wel van zo’n edel Geschenk en zo’n grote Schat, maar hechten er toch geen geloof aan, waardoor deze troost volle woorden aan onze oren voorbijgaan en het hart ze desondanks niet in zich opneemt. Wanneer u bijvoorbeeld op een gemakkelijke manier een kasteel of een ander huis zou kunnen krijgen, zelfs dan heeft u er nog zoveel voor over dat het wel lijkt alsof uw hele leven van dat aardse goed afhangt. Hier echter, waar verkondigd wordt dat God uit louter liefde Zijn Zoon aan de wereld gegeven heeft, hier zijn wij zo traag en lui dat het zonde en schande is.

Aan wie ligt het dan dat wij alle gaven en dit Geschenk zo gering achten? Dat wij zulke woorden niet ter harte nemen en er niet voortdurend aan denken? Dat ligt aan niemand anders dan aan de ellendige duivel. Hij verblindt onze harten zozeer dat wij deze heerlijke prediking over onze hoofden laten heengaan en ons intussen bekommeren over allerlei tijdelijke zorgen. Daarom heb ik in het begin gezegd dat u alle dagen met deze woorden moet opstaan en naar bed gaan. Opdat het toch enigermate in ons hart doordringt en wij de Heere ook van tijd tot tijd dankzeggen voor zo’n onuitsprekelijke weldaad. Want hier is alles zo verheven mogelijk: de Gever, de liefde en het Geschenk dat ons uit pure liefde gegeven wordt. Niet uit verdienste. Het wordt zó gegeven dat het een Gave blijven moet en niet geleend of betaald kan worden. Een Gift waarvoor u niets geeft en niets anders doet dan de handen ophouden en gewillig en gaarne aannemen.

De ontvanger

Maar het is God geklaagd dat er geen harten en handen zijn die dat Geschenk aan nemen, zoals het ons wordt aangeboden. Een Geschenk namelijk, dat geheel ons eigendom zal zijn en blijven tot in eeuwigheid! U zult zich nu afvragen wat dat toch voor mensen zijn van wie gezegd moet worden dat ze het Geschenk weigeren. Stel u eens voor dat er een arm bedelaar is die niets of niemand heeft en geen raad weet van de honger. Een voornaam man schenkt hem uit barmhartigheid een kasteel, met een jaarlijks inkomen er bij. Deze man stelt de bedelaar aan tot heer over het kasteel en zegt: dat alles wil ik u voor niets geven. Als die bedelaar dan de rijke man de rug toekeert en zegt dat hij dat niet wil, zou de hele wereld dan niet over deze bedelaar roepen en zeggen, dat zij nog nooit zo’n dwaas mens gezien hadden? Dat hij verdient geen mens, maar een redeloos stuk vee te zijn? En zo doet men nu in de wereld!

Maar nu wordt de wereld hier geen kasteel of koninkrijk aangeboden, maar Gods Zoon Zelf. En God zegt en beveelt dat u Zijn Geschenk maar behoeft aan te nemen en als uw eigendom te houden. Maar degenen die het niet willen hebben en God de rug toekeren, dat zijn wijzélf. Besef toch eens wat een grote en ontzettende zonde het ongeloof is. Hoe tegennatuurlijk het is dat u zich met geweld tegen een geschenk verzet en het niet wilt hebben. Wat komt hierin duidelijk naar voren hoe dom en dwaas de hele wereld is. Zij verheugt zich niet over zulke gaven. Het mankeert bij hen alleen daaraan dat zij niet aangrijpen en nemen wat hen wordt aangeboden. Als het geld of nieuwe kleren betrof, zou u wel met beide handen aangrijpen en vrolijk zijn. Maar omdat het Gods Zoon Zelf is, houdt iedereen zich alsof hij Deze niet nodig heeft.

Daarom is de ontvanger hier ook met naam en toenaam afgeschilderd, namelijk: de wéreld. Dat is toch eigenlijk een afschuwelijke ontvanger. Vooral als u hem met het Geschenk gaat vergelijken. Want waaraan heeft de wereld zo’n Geschenk verdiend, daar zij toch immers de bruid van de duivel en Gods vijand en de grootste godslasteraarster is? Want ná de duivel heeft God geen grotere vijand dan de wereld. Desniettegenstaande staat hier: God heeft de wereld alzo liefgehad, dat Hij Zijn enige Zoon gaf. Schrijf dit in uw hart. U hebt gehoord hoedanig God is en dat Hij Zijn Geschenk uit louter liefde geeft. Hoor en leer dan ook wat de wereld is, namelijk, één grote menigte mensen die aan niets geloven, die God in Zijn Woord tot een leugenaar maken. Ja, die de naam van God lasteren en Zijn Woord beschimpen en vervolgen. Verder, dat het mensen zijn die tegen vader en moeder ongehoorzaam zijn, moordenaars, echtbrekers, verraders, dieven en booswichten, enzovoort. Wij zien en ondervinden dagelijks dat de wereld vol ontrouw en godslastering is.

God schenkt uit louter liefde Zijn Zoon aan deze lieve bruid, aan deze lieftallige doch ter, dat wil zeggen: aan Zijn grootste vijand! De waarde van de Gave is des te groter als wij bedenken dat de Heere onze God Zich er niet aan stoort dat wij zulke doortrap te boeven zijn. Integendeel, alle verkeerdheid, waardoor Zijn Naam gesmaad wordt, waardoor u in allerlei ongehoorzaamheid tegen God leeft, ruimt Hij met één slag uit de weg. Vanwege het feit dat de Gever zo groot en het Geschenk zo edel is, had de slechtheid van de wereld Hem eigenlijk moeten weerhouden. Maar God overwint Zichzelf. Hij schuift alle zonden tegen de eerste – en tweede Tafel op de achtergrond. Hij wil er niet van weten. Ja, juist omwille van deze zonde en van deze jammer en el lende waaronder wij arme zondaren gebukt gaan en, als God ons niet te hulp kwam, voor eeuwig verloren moesten gaan. Juist daarom betoont Hij ons zo’n grote liefde.

Is het nu niet uw plicht dat u zo’n genadige God van harte liefhebt, en alle goeds van Hem verwacht? Van Hem Die de zonden vergeeft, Die aan de wereld al haar on telbaar vele zonden niet bezoekt? Want als de zonden van ieder mens persoonlijk al niet te tellen zijn, hoe zou iemand de zonden van de hele wereld kunnen tellen? En toch staat hier dat God de wereld alles wil kwijtschelden en vergeven, want waar de liefde van God heerst, daar moet ook vergeving van zonden zijn. Wij moeten dus ons hart openstellen en ons zo’n liefde indenken. God is zozeer bewogen met de wereld, die Zijn natuurlijke vijand is, dat Hij Zichzelf aan haar geeft, zodat u niets anders dan enkel genade en vriendelijkheid te verwachten hebt. Het ga hoe het ga in dit tijdelijke leven, goed of slecht, u mag zich zonder enig voorbehoud aan deze liefde houden en alle goeds van God verwachten, omwille van Christus.

Door zulke gedachten behoort ons hart toch vrolijk en welgemoed te worden. Alle christenen moeten met mij tenminste belijden dat wij onder het pausdom in allerlei gruwelen en afgoderij geleefd hebben. Dat wij ons met allerlei zonden bezoedeld hebben. Zo’n goddeloos leven nu heeft God niet gestraft naar dat wij verdiend had den, maar Hij heeft Zijn liefde doen stralen. Hij heeft de Zoon Die Hij al eerder aan de wereld geschonken had, door het evangelie weer geopenbaard, zodat wij deze heerlijke prediking weer kunnen horen en begrijpen: God toornt niet tegen de wereld, maar betoont enkel liefde, want Hij schenkt Zijn Zoon. Maar God ontferme Zich over ons dat wij zo ondankbaar zijn en helemaal niet zo’n vreugde bij onszelf bespeuren, want als wij het eens goed overdachten en niet zo koud waren, zouden onze harten van vreugde opspringen. Wij zouden dan niet alleen Gode van harte dienen, maar om Zijnentwil ook graag alles ondergaan en er evenwel vrolijk onder blijven, vanwege de schat die wij van Hem hebben. Maar wij hebben het aan ons ongeloof te danken dat zo’n vreugde niet ons deel is. Wij haken naar andere vreugde, vreugde van de wereld die toch niets betekent en louter verlies is.

De vrucht en het nut

Tot nu toe hebben wij kort gesproken over deze drie stukken: wie de Gever is, waarin het Geschenk bestaat en aan wie het geschonken is. Over deze drie stukken kunnen wij niet genoeg naar waarde spreken. Nu volgt het vierde punt: wat God met dit Ge schenk beoogt. Hij geeft het namelijk niet met het doel opdat wij er slechts van eten en drinken, ons kleden en voeden zullen. Veel minder nog dat het ons tot vergif of ongeluk zal strekken. Maar zoals wij ook van de Heilige Doop en het Heilig Avondmaal leren, dat u het als heilzaam en nuttig moet beschouwen, zo is het hier ook. De Gift van God moet daartoe dienen en is ook daartoe geschonken, opdat allen die in Hem geloven, niet verloren gaan, maar het eeuwige leven hebben. Hier hoort u het, het is er niet om te doen om maar veel geld of goed of de gehele wereld te hebben, maar het is, opdat wij daardoor van zonde en dood bevrijd, niet verloren zullen gaan. Dat is het wat de Zoon Die ons uit liefde geschonken is, tot stand zal brengen: de duivel verslonden en de hel uitgeblust. Dat wij door Christus van de eeuwige ellende waarin wij vanwege de zonde verzonken zijn, verlost worden. Dat alles zal door deze Gift bewerkt worden.

Er is dus reden genoeg om vrijmoedig toe te gaan, daar wij hier uit de mond van onze Heere Christus Zelf horen dat Hij ons geschonken is, opdat de hel gesloten wordt en wij, in plaats van een bevreesd en kleinmoedig hart, een gerust hart zullen hebben. Ja, en dit zegt nog meer, namelijk dat het eeuwige leven ons eigendom zij en blijve en de dood niet meer wordt gezien. Dat het niets dan vreugde is door dit heerlijk vertrouwen dat wij een genadige God in de hemel hebben. Een God Die ons liefheeft en uit louter liefde Zijn Zoon geeft, opdat wij niet verloren gaan, maar het eeuwige leven hebben. Dat zijn woorden die u onmogelijk in al hun diepte doorgronden kunt. Daarom moet een christen dagelijks bidden of God hem door Zijn Heilige Geest deze woorden diep in het hart wil prenten. Inderdaad, dan zullen wij ware godgeleerden worden, mensen die naar waarheid over Christus spreken, die alle andere wind van leer veroordelen en voor dit geloof gewillig alles verduren wat God ons toeschikt.

De manier waarop dit Geschenk aangenomen moet worden

Wij horen deze prediking wel, maar nemen ze niet ter harte en daarom kan dus de prediking geen vrucht voortbrengen. Het blijft met ons morgen net als heden, en heden als gisteren. En dit tot onze eeuwige schade en schande. De klacht van de verdoemden zal ongetwijfeld wezen, dat zij zulke troostrijke woorden geheel in de wind hebben geslagen. Maar laten we nu verder bezien wat de manier is waarop u dit Geschenk moet aannemen en hoe u deze kostelijke en edele Schat moet bewaren. Dat toont Christus aan met de woorden: ‘opdat allen die in Hem geloven, niet verlo ren gaan.’ Namelijk het geloof dat omwille van Christus alle genade en barmhartigheid van God verwacht. Het geloof is de hand die wij moeten ophouden en waarin wij deze Gave moeten ontvangen.

Want zoals God uit liefde en barmhartigheid deze Schat geeft, nemen wij deze Schat aan. Wij kunnen hem alleen door het gelóóf aan nemen. Er is geen sprake van verdienen door in een klooster te gaan of dit of dat te doen. Onze werken hebben niets van doen met deze Schat. Het gaat erom dat wij alleen door het geloof de hand ophouden. Zoals God door Zijn liefde tot Gever wordt, behoren wij door het geloof in Christus de ontvangers te worden. Dit betekent dat wij geloven zoals we het horen. God is barmhartig en genadig en betoont Zijn barmhartigheid en liefde jegens ons doordat Hij Zijn eniggeboren Zoon mens laat worden. Hij legt al onze zonden op Hem, lees maar wat Johannes zegt: “Zie het Lam Gods, Dat de zonden der wereld wegneemt.” (Joh. 1:29). Met zo’n Gave en zoveel liefde van God moeten wij ons hart tot rust brengen, tegen de zonde en een kwaad geweten in, want God bewijst omwille van Christus geen toorn of ongenade jegens ons, maar louter liefde en genade. Wie dat gelooft, is zeker zalig, want dit Geschenk is zo groot, dat het dood en zonde geheel en al in het niet doet verzinken.

Net als een druppel water niets uitricht tegen een groot vuur, zo betekent alle zonde der wereld ook niets tegen Christus. Wanneer u deze Schat door het geloof aanneemt, komen uw zonden nog maar nauwelijks met Christus in aanraking of zij worden al verteerd! Net als een strohalm door een groot vuur. Hier hoort u het van Christus Zelf: ‘God heeft de wereld alzo liefgehad, dat Hij Zijn eigen Zoon gegeven heeft, opdat allen, die in Hem geloven niet verloren gaan, maar het eeuwige leven hebben.’ Hij zegt: die in Hem geloven, en niet: die dit of dat werk ondernemen en daardoor zichzelf met God verzoenen willen. Alleen het geloof kan en moet zo’n Schat aangrijpen. Onze tegenstanders mogen tegen deze leer hun stem verheffen zoveel zij willen, het blijft toch staan: die in Hem geloven, zullen niet verloren gaan maar het eeuwige leven hebben.

Daar moet het bij blijven, als u het tenminste de Heere Christus in Zijn Woord niet wilt verbeteren. Dit zijn gouden woorden, levenswoorden. Geve God maar genade dat u ze goed ter harte neemt, want wie ze aangegrepen heeft, zal niet door een duivel, door zonde of dood verschrikt kunnen worden. Maar hij zal vrolijk moeten zijn en zeggen: ik ben onverschrokken, want ik heb de Zoon van God, Die God mij uit liefde geschonken heeft. Daar staat het Woord van God, het Heilig Evangelie waarin dit wordt betuigd. Uw Woord o Heere, en Uw Zoon Jezus zullen mij niet bedriegen, op Hem bouw en vertrouw ik. Als ik echter nog niet sterk genoeg ben in het geloof, geef Gij dan toch genade, dat ik steeds vaster mag geloven in zo’n verheven liefde. Zo moet iedereen leren zich meer en meer te troosten met dit Geschenk, want het moet geloofd worden precies zoals u het van Christus Zelf hoort. Hoe vaster het geloof is, des te meer vreugde, levenslust en gerustheid ondervindt u in uw hart. Als u slechts weet dat God het eist en hebben wil, zult u graag alles lijden en doen en dat alles, omdat God genadig is en enkel liefde jegens ons wil betonen.

Ja zegt u, als ik net als Petrus, Paulus of als de maagd Maria was, zou ik mij wel kun nen troosten met dit Geschenk, want die zijn heilig en dat Geschenk is ongetwijfeld voor hen bedoeld. Maar hoe kom ik, arm zondaar, tot de zekerheid dat ook ik er mee bedoeld ben? Ik heb God immers op zoveel manieren vertoornd en Hem zo dikwijls beledigd? Zulke gedachten blijven niet uit als het hart onder de verkondiging van dit Woord zichzelf eens goed beschouwt en aan zijn misdaden denkt. Maar dan moet u op uw hoede zijn dat u niet buiten Gods Woord om gaat en teveel aan zulke gedachten toegeeft. Dan moet u zich snel weer tot het Woord wenden en daarnaar oordelen, want zulke gedachten zijn niets anders dan het eigenlijke ongeloof dat ons van zo’n Geschenk en zo’n troostvolle prediking wil aftrekken. Ongeloof kunt u nergens anders mee afweren dan met het Woord van God.

Onze Heere Christus Zelf leert ons dat wij werkelijk geen reden hebben om aan dat Woord te twijfelen. Hij zegt immers dat Zijn Vader in de hemel, Die de waarachtige en eeuwige God is, de wereld alzo heeft liefgehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft. Nu moet u met alle mensen toch erkennen dat de wereld niet Petrus, Paulus of Maria heet, maar dat de wereld heet: het gehele menselijke geslacht als één geheel. Gelooft u dat u een mens bent? Als u dit niet kunt geloven of weten, grijp uzelf dan bij de oren of bij de neus, of u niet evengoed mens bent als ieder ander. Waarom wilt u uzelf dan uitsluiten buiten het woordje wereld? Terwijl Christus met duidelijke woorden zegt dat God Zijn Zoon niet alleen aan de heilige maagd Maria of aan Petrus of Paulus gegeven heeft, maar dat Hij Hem aan de wereld gegeven heeft, opdat allen die de naam van mensenkinderen dragen, Hem zullen aannemen.

Wanneer ik Hem niet wil aannemen, alsof Hij mij niet toebehoort en u wilt Hem ook niet aannemen, dan volgt daaruit dat deze woorden van Christus niet waar moeten zijn, want Hij zegt dat Hij aan de wereld gegeven is. Daarom moet u uit deze woor den besluiten dat dit Geschenk u even goed toebehoort als Petrus of Paulus, omdat u net zo goed mens en een stuk der wereld bent als zij. Maak God in Zijn Woord toch niet tot een leugenaar door de gedachte: ‘wie weet, zou ik ook wel onder degene zijn, aan wie deze Zoon geschonken en het eeuwige leven beloofd is?’ Dat noem ik de Heere onze God tot een leugenaar maken.

Wanneer u dus zulke gedachten te binnen schieten en het lijkt alsof de duivel voor u staat, vlucht dan naar het Kruis, opdat zulke gedachten u niet misleiden. En zeg: ‘wat gaat het mij aan dat ik geen Petrus of Paulus ben? Als God zo’n Schat alleen had willen geven aan hen die het waardig waren, had Hij deze aan de engelen, aan de zon of de maan moeten geven. Dat zijn reine en onbevlekte schepselen, die steeds naar Gods ordening en wil wandelen. Maar hier staat dat Hij deze Schat aan de wereld gegeven heeft. In het voorgaande hebben wij aangetoond dat die het waardig is. Daarom, al ben ik geen Petrus of Pau lus, ik wil me toch niet van dit geschenk laten uitsluiten. Ik wil er evenveel profijt van hebben als David en alle apostelen. Want wat is David geweest? Heeft hij niet ook grof en zwaar gezondigd? Wie zijn de apostelen geweest? Zijn ze niet allen zondaren geweest? Waren ze niet allen onwaardig?

Daarom moet niemand mijn betoog opvatten als: ik ben een zondaar, ik ben niet even vroom en heilig als Petrus, daarom mag ik dit Geschenk niet aannemen en er mij mee troosten. Neen! Doe dat toch in geen geval. Maar zeg: ik moge wezen wat ik wil, maar mijn God tot een leugenaar maken, mag ik niet, want ik behoor óók tot de wereld. Daarom, als ik zo’n Geschenk niet zou willen aannemen, zou ik naast alle andere zonden ook nog deze begaan, dat ik God tot een leugenaar maak. Ja, zegt u, als Hij het mij alleen beloofd had, zou ik het wel kunnen geloven. Dan kon ik er zeker van zijn, dat het mij gold. Neen lieve vrienden! Hij zegt in het algemeen dat deze Zoon en het eeuwige leven aan de gehele wereld beloofd en geschonken is, opdat níemand buitengesloten zou zijn. Wie zichzelf echter buitensluit, zal dat dan ook zelf moeten verantwoorden. De Heere zegt niet: ‘Ik zal hen oordelen’. Maar: hun eigen mond zal hen oordelen, omdat zij door hun on geloof, tegen het uitdrukkelijke Woord van God in, dit Geschenk niet hebben willen aannemen. En hoewel daartoe toch de sacramenten van Doop en Avondmaal door God zijn ingesteld, opdat door deze een ieder in het bijzonder zich dit Geschenk zou kunnen toe-eigenen.

Zie daar de rijke inhoud van deze heerlijke tekst in het kort en zo eenvoudig mogelijk verklaard. Wij kunnen de waarde ervan niet hoog genoeg schatten. Dit is immers de grondslag van de leer waarmee wij moeten sterven en zalig worden. Een leer waarin Christus ons zo zuiver en liefelijk mogelijk wordt voorgesteld. Dat Hij ons eigendom is, door de Vader uit louter liefde geschonken. Een liefde die Hij als een genadig God jegens de boze en ondankbare wereld heeft. Zo leert u welk een schat en troost wij Christenen hebben. Wat de wereld is, wie God is, en hoe wij alléén door het geloof tot die genade komen. Christus zegt: ‘opdat allen die in Hem geloven, niet verloren gaan maar het eeuwige leven hebben.’ De prediking van de goede werken, die door de Heilige Geest op zo’n geloof volgen, behoort op een andere plaats. Hier gaat het alleen over wat wij van God ontvangen, en hoe wij dat moeten aanvaarden. Wat een christen echter moet doen om een volgzaam kind van God te worden, en dankbaar te zijn voor zulke grote gaven als het eeuwige leven en de liefde van God, daarover spreekt Christus hier niet. Daarom willen wij het ook laten bij dit ene stuk, dat wij alleen uit genade zalig worden en die genade alleen door het geloof kunnen ontvangen, zonder ook maar iets van ons toedoen of onze verdienste. Alles wat tot het eeuwige leven en tot vergeving van zonden nodig is, ligt enkel en alleen in de liefde en barmhartigheid Gods opgesloten! God verlene ons Zijn genade, opdat wij zo mogen geloven. Dat wij daarvoor met vreugde alles verduren, sterven en eeuwig zalig worden. Amen! Daar toe helpe ons onze Heere God door Zijn Zoon, onze Heere Jezus Christus!

Amen.